Jona 1:5: Toen werden de zeelieden bevreesd en zij riepen, ieder tot zijn god. Zij wierpen de lading die in het schip was, in de zee om het daardoor lichter te maken. Maar Jona was afgedaald in het ruim van het schip, was gaan liggen en was in een diepe slaap gevallen.
Tijdens deze tijd terwijl de grote storm plaatsvond, wendden de naties zich aanvankelijk tot andere goden, maar ze begonnen te ontwaken. Jona is nog altijd ‘geestelijk’ aan het slapen gedurende deze fase, hetgeen de slaap-toestand van het huis van Israël voorstelt.
De zinsnede: ‘zij wierpen de ‘lading ’, betekent dat middenin de storm de volken zich begonnen te ontdoen van hun geestelijke gereedschap die ze tot dan toe vasthielden. Het Hebreeuwse woord ‘kli’ verwijst naar de ideologie en religieuze praktijken waar ze tot dat punt aan vasthielden. Het was deze calamiteit, de storm, die veroorzaakte dat ze hun bagage overboord wierpen.
Zo houdt het christendom 2000 jaar bagage vast waar ze vanaf moet voor hun eigen redding en voor de redding van Jona, die het hele huis van Israël voorstelt.
Citaat uit: The Besorah according to Covid-19 / Itzhak Shapira